Van ons allemaal sinds 1904
De bewening van Christus
Tekst: Zenzy Blindeling
Het was in 1566, het jaar van de Beeldenstorm, dat Maarten van Heemskerck De bewening van Christus voltooide voor het Sint-Agathaklooster, waar tegenwoordig Museum Prinsenhof Delft is gehuisvest. Sindsdien is het werk een aantal keer verhuisd, tot het, met steun van de Vereniging Rembrandt, in 1904 weer in het kloostercomplex kwam te hangen. In september verhuist het werk tijdelijk nog een keer, ditmaal naar Alkmaar, voor de overzichtstentoonstelling over Maarten van Heemskerck.
Kloostertijd
De keuze om de Haarlemse Maarten van Heemskerck de opdracht voor een altaarstuk te geven, werd in 1566 gemaakt door de rector van het Sint-Agathaklooster, een kunstliefhebber en goede vriend van de kunstenaar. Heemskercks werken tonen een unieke combinatie van Nederlandse en Italiaanse stijlelementen die hem onderscheidde van zijn collega’s. ‘De bewening is een van de weinige voorbeelden in onze collectie van kunst uit Delft van vóór de Beeldenstorm,’ zegt David de Haan, conservator van Museum Prinsenhof Delft. ‘Het heeft een belangrijke rol in het belichten van de kloostertijd van het museum.
Gered van de beeldenstormers
’Om het tegen beeldenstormers te beschermen, werd het werk in de 16de eeuw naar het stadhuis gebracht, waar het bleef tot 1860. In dit jaar besloot het gemeentebestuur het schilderij samen met een aantal andere werken te verkopen. De reden: de werken zouden in de weg staan. Daarbij was de maker van het altaarstuk geen Delftenaar. Enkele decennia later werd een poging gedaan de gemeente ertoe te bewegen het werk terug te halen. ‘Mochten mijne bemoeiingen in die richting niet slagen, dan zal het schilderij voor het Rijks Museum worden bestemd,’ schreef Barthold van Riemsdijk, directeur van het Rijksmuseum, in 1904 aan de voorzitter van de Vereniging Rembrandt.
Teruggekeerd
De ‘bemoeiingen’ van Van Riemsdijk wierpen hun vruchten af. Ruim veertig jaar nadat het werk aan een particulier in Den Haag was verkocht, werd het thuisgebracht. ‘De Delftse burgerij heeft geld ingezameld en ook de Vereniging Rembrandt werd om hulp gevraagd,’ vertelt De Haan. ‘Het was de eerste keer dat de Vereniging een aankoop van het museum steunde.’ Hij legt uit dat Delft pas aan het einde van de 19de eeuw een gemeentemuseum kreeg. Pas toen konden er werken worden teruggekocht. Inmiddels bevonden veel van de eerder verkochte werken zich echter al in museale collecties elders in Nederland. ‘De bewening was een van de paar werken die nog wel op de markt waren en die het museum weer naar Delft kon halen. Het keerde terug naar de plek waar het oorspronkelijk voor gemaakt was.’
Dit artikel verschijnt ook in het Bulletin van de Vereniging Rembrandt (zomer 2024).