Johannes Vermeer

1632 - 1675

Vermeer De liefdesbrief

Biografische schets

De 17de-eeuwse Hollandse schilder Johannes Vermeer is met zijn kleine overgeleverde oeuvre van zo’n 35 schilderijen wereldberoemd. Het meisje met de parel, een zogeheten tronie, en ook zijn stadsgezichten Gezicht op Delft en Het straatje zijn bij een groot, internationaal publiek geliefd. Daarnaast maakte Vermeer enkele historiestukken en verder vooral interieurstukken met daarin vaak één of twee figuren en een hoofdrol voor het licht. In dit genre is Het melkmeisje het bekendst.

Met zijn interieurstukken bouwde Vermeer voort op een Delftse traditie die al was ingezet door schilders als Emanuel de Witte en Pieter de Hooch. In Vermeers zorgvuldig samengestelde huiselijke taferelen is het beeldkader vaak krap. De kijker kan de – meestal vrouwelijke – hoofdpersoon daardoor van dichtbij gadeslaan bij zoiets intiems als het lezen van een (liefdes)brief. Het buitengewoon naturalistische licht (dat meestal door een raam links de scène binnenvalt), het heldere kleurgebruik en de levensechte weergave van texturen geven Vermeers voorstellingen een zeer realistische indruk.

Johannes Vermeer werd op 31 oktober 1632 in de Nieuwe Kerk in Delft gedoopt. Zelf afkomstig uit de lagere middenklasse (zijn vader was wever, herbergier en kunsthandelaar) trouwde hij boven zijn stand, en bovendien buiten zijn protestantse geloof, met de katholieke Catharina Bolnes. Ze kregen 14 kinderen. Daarvan leefden er nog 11 toen Vermeer, 43 jaar oud, in 1675 overleed. Hij werd begraven in de Oude Kerk in Delft.

Van Vermeer is geen leermeester bekend, net zomin als leerlingen of medewerkers. Waarschijnlijk werkte hij alleen, wat zijn relatief kleine oeuvre (35 schilderijen plus circa 10 verloren werken) zou verklaren. Waar veel tijdgenoten voor de kunstmarkt produceerden, werkte Vermeer vermoedelijk voor een kleine, voornamelijk Delftse, klantenkring. Hij verkocht zelfs 21 werken aan één echtpaar, de rijke Delftse verzamelaars Maria de Knuijt en Pieter van Ruijven. Uit recent onderzoek is gebleken dat die uitzonderlijke Vermeer-collectie waarschijnlijk vooral door Maria bijeen is gebracht.

Vermeer in Nederlandse musea

Vermeers kunst bleef nog zo’n anderhalve eeuw alleen bekend in een relatief kleine kring. Een van de oorzaken daarvoor is het ontbreken van zijn biografie in De Groote schouburgh der Nederlantsche konstschilders en schilderessen (1718-21) van Arnold Houbraken, een driedelig boekwerk met kunstenaarslevens, dat een tijdlang een belangrijke rol speelde bij de consolidatie van kunstenaarsreputaties.

Helemaal onopgemerkt bleef Vermeers werk echter ook niet. In 1822 werd Gezicht op Delft aangekocht door de Nederlandse staat voor het Mauritshuis. Het zal vooral het onderwerp zijn geweest - een aanzicht van Delft met daarop ook de Nieuwe kerk (met het graf van Willem van Oranje) – dat destijds de belangrijkste aanleiding voor de aankoop vormde.

Toen halverwege de 19de eeuw het realisme van de 17de-eeuwse Nederlandse schilderkunst een herwaardering onderging, ‘herontdekte’ de Franse kunstcriticus Théophile Thoré de schilderijen van Vermeer. Via Thoré’s publicaties en inspanningen bereikte Vermeer eindelijk een internationaal publiek, waarna zijn reputatie snel rees. Vermeers kunst werd tegen steeds hogere prijzen verkocht, niet langer alleen aan particulieren, maar ook aan gerenommeerde musea zoals het Louvre en de Gemäldegalerie in Berlijn.

In een essay in 1885 schreef kunstkenner en museumdirecteur Abraham Bredius: ‘Hoe jammer, dat we zoo weinig van hem bezitten!’, waarmee hij vaststelde dat inmiddels veel van Vermeers kunst naar het buitenland was verdwenen. Naast Gezicht op Delft konden de Nederlandse musea toen maar twee Vermeers tonen: de Brieflezende vrouw (nu Rijksmuseum) en het vroege werk Diana en haar nimfen (Mauritshuis).

Gelukkig wisten de Nederlandse musea daarna nog vier schilderijen van Vermeer te verwerven, waarbij de Vereniging Rembrandt twee keer onmisbare hulp bood. De eerste keer was in 1892, toen de befaamde verzameling Messchert van Vollenhoven werd geveild. De ochtend voor de veiling kocht de Vereniging Rembrandt van de erfgenamen Messchert onderhands vier belangrijke werken, waaronder De liefdesbrief van Vermeer. De gigantische hamerprijs waarvoor het schilderij daarna op de veiling aan de Vereniging werd toegeslagen, hoefde daardoor niet écht betaald te worden.

Het tweede moment vond plaats in 1908, toen het Rijksmuseum uit de collectie Six Het melkmeisje aankocht. De verkopers boden dat schilderij aan samen met 38 andere schilderijen, een niet onomstreden deal omdat de kwaliteit van de andere werken nogal uiteen liep. Uiteindelijk wist de Vereniging de regering ervan te overtuigen om 550.000 gulden voor deze aankoop vrij te maken. De resterende 200.000 bracht zij zelf op. Zo bleef Het melkmeisje voor Nederland behouden.

Interessant genoeg zijn de twee andere Vermeers die in Nederlandse musea terechtkwamen na 1885 – toen Bredius zijn uitspraak deed – cadeau gedaan door particulieren. Zowel Het meisje met de parel als Het straatje zijn dankzij de vrijgevigheid van een privéverzamelaar onderdeel geworden van het Nederlands openbaar kunstbezit.

In 1937 kocht Museum Boijmans Van Beuningen (destijds Museum Boijmans) nog een felbegeerd jeugdwerk van Vermeer: De Emmaüsgangers. Na de Tweede Wereldoorlog werd dat schilderij echter ontmaskerd als een vervalsing van Han van Meegeren, die er bijna alle experts mee om de tuin had geleid. Uit het (blinde) verlangen om zo’n jeugdwerk van Vermeer te vinden, blijkt hoe hoog zijn ster inmiddels was gerezen.