Opzienbarende momenten
Kunst uit Rusland in de uitverkoop
Een nieuwe natie op zoek naar geld
In de jaren twintig van de vorige eeuw was de toen nog jonge Sovjet-Unie hard op zoek naar buitenlandse valuta om het eerste Vijfjarenplan te bekostigen. Hiervoor besloot zij kunstwerken en andere kostbaarheden uit nationaal bezit te liquideren. Via een speciaal hiervoor opgericht agentschap, het Antikvariat, belandden talloze werken in het buitenland.
Verwijderd na werktijd
Geen enkele collectie ontsnapte aan de staatsplundering, zeker niet die van de Hermitage in Sint-Petersburg, toen Leningrad geheten. Tussen maart 1928 en oktober 1933 werden uit deze verzameling bijna drieduizend schilderijen verkocht, waaronder Jan van Eycks Annunciatie, een schilderij dat tsaar Nicolaas I in 1850 had verworven op de veiling van de collectie van koning Willem II. Dat schilderij werd uit het museum verwijderd in het voorjaar van 1930. De betrokken conservator verklaarde later dat zij door het Antikvariat was bevolen om na werktijd in het museum te blijven, het schilderij van de wand te halen, het over te dragen aan een hooggeplaatste ambtenaar, en de lege plek op zaal te vullen met een ander schilderij.
Uiterst geheim
Wat zij toen niet wist, was dat de Van Eyck was verkocht aan Andrew Mellon, de toenmalige Amerikaanse minister van Financiën. Hij zou via zijn handelaar Knoedler in totaal 21 schilderijen uit de Sovjet-Unie halen, waaronder ook andere topstukken als Rafaëls Madonna van het huis Alba en Botticelli’s Aanbidding van de drie koningen. De Verenigde Staten erkenden de Sovjet-Unie nog niet, dus deze koop moest uiterst geheim worden gehouden en Mellon kon zijn nieuw verworven schatten voorlopig ook niet laten zien. De schilderijen zouden later de kerncollectie vormen van de door Mellon zelf opgerichte National Gallery of Art in Washington.
Kansen voor Nederland
De Vereniging Rembrandt kreeg al vroeg, in 1924, lucht van het voornemen van de Sovjet-Unie om werk uit de collectie van de Hermitage te verkopen. Het bestuur vond het treurig, maar oordeelde ook dat als deze regering werkelijk tot zoiets vreselijks in staat was, het ‘tenslotte ook maar beter [is], dat die kunstschatten ergens anders op de wereld worden opgeborgen’.
'Particuliere offervaardigheid'
Zo’n zeven jaar later deed zich de kans voor om een aantal van die kunstschatten voor Nederland te verwerven. De timing was slecht. Nederland kampte met economische malaise, waardoor de regering een voorstel voor extra financiële steun voor kunstaankopen in de Tweede Kamer alleen met heel bijzondere hulp enige kans van slagen gaf. ‘Geen betere hulp dan (vergeef mij dat ik weer met het oude recept kom) de particuliere offervaardigheid,’ schreef de contactpersoon bij het ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan bestuursvoorzitter Ernst Heldring. In zijn reactie schreef Heldring dat de Vereniging kortgeleden zo ongeveer iedere mogelijke donateur had gevraagd een gift te doen aan een nieuw, groot fonds voor aankopen van nationaal belang, en dat zij nu onmogelijk weer een oproep kon plaatsen.
Vijf topstukken
Toch lukte het over een periode van twee jaar vijf topstukken uit Russische collecties te verwerven. Met ruimhartige steun van de Vereniging Rembrandt slaagde het Mauritshuis erin het Portret van Loef Vredericx als vaandeldrager van Thomas de Keyser aan te kopen en het Rijksmuseum twee van de mooiste portretten van Anthonis Mor, gevolgd door twee late Rembrandts: De verloochening van Petrus en Rembrandts zoon Titus in monniksdracht. Om de aankoop van die laatste twee schilderijen mogelijk te maken, moest er 800.000 gulden worden bijeengebracht. Om dat voor elkaar te krijgen, werd een financieel kunststukje bedacht. De Vereniging sloot een lening af bij de Pensioenfondsen voor Koloniale Landsdienaren en Locale Ambtenaren, met een aflossingsperiode van maar liefst veertig jaar. De aankoop bleef nog even onder de pet, zodat de feestelijke overdracht van de twee Rembrandts aan het Rijksmuseum in 1933 een nog groter effect zou hebben. Een mooier cadeau ter ere van haar vijftigjarig bestaan had de Vereniging Rembrandt zichzelf haast niet kunnen geven.